Tussen de gemeenten in Groningen en Drenthe bestaan aanzienlijke verschillen in inkomensondersteuning. Dat blijkt uit onderzoek van het Sociaal Planbureau Groningen en Trendbureau Drenthe.
Veel regelingen die onder de Participatiewet vallen, worden uitgevoerd door gemeenten. Die uitvoering kan variëren en dus maakt een huishouden in de ene gemeente aanspraak op meer of ruimere regelingen dan in de andere. Voor welke inkomensondersteuning je in aanmerking komt, hangt af van waar en met wie je woont. Hoeveel dat uitmaakt is door Sociaal Planbureau Groningen en Trendbureau Drenthe tot op gemeenteniveau onderzocht. Hierin werd ook meegenomen in hoeverre de kosten van levensonderhoud per gemeente verschillen, bijvoorbeeld de gemiddelde huurprijzen per gemeente.
Het onderzoek werpt ook een ander licht op de omvang van de groep werkende armen. Het CBS definieerde de groep werkende armen als huishoudens met een inkomen tot 110 of 130 procent van de bijstandsnorm. Dit is een grove onderschatting, zo blijkt uit het onderzoek. Voor gezinnen met oudere kinderen is een inkomen vereist van wel 180 procent van de bijstandsnorm, ofwel 2920 euro netto per maand, om rond te kunnen komen.
Door niet flexibele inkomensgrenzen kan volgens het onderzoek een kleine stijging van het inkomen leiden tot een netto achteruitgang van 350 euro in het maandelijkse huishoudboekje. Dit is de beruchte armoedeval waar een groeiende groep werkende armen zich in bevindt. Geen recht hebben op ondersteuning, maar een te laag inkomen om elke maand van rond te komen.
Daarnaast is het systeem van inkomensondersteuning te ingewikkeld. De bestudering van alle inkomensondersteunende voorzieningen gaf een beeld van een oerwoud van regelingen en voorzieningen. In sommige gemeenten worden inwoners bijvoorbeeld naar een beleidsnota verwezen om te checken of ze in aanmerking komen voor ondersteuning. Dit zijn volgens het onderzoek belangrijke oorzaken voor het feit dat veel mensen de voorzieningen niet benutten.